A gallery named Sue

Tussen einde en begin #20; Miranda Meijer

Sommige dingen lijken er altijd al te zijn geweest in die zin dat ze lijken op de natuur zelf: een mengsel van puur toeval en onweerlegbare logica. Ze zijn er zoals ze zijn en een onderzoekende mens wil daar dan de redenen, het mechanisme, van weten. Zonder reden kan immers niets bestaan. Dat geldt ook voor de kunst. Zaken als de Piramides van Gizeh of de opening van Beethovens Vijfde Symfonie, ooit om bepaalde redenen gemaakt, lijken zo vanzelfsprekend aanwezig als een natuurverschijnsel. Je kunt je de wereld zonder die zaken niet voorstellen.

Geometrie is een zichtbaar systeem, door de mens gecultiveerd, dat net zo’n mengsel is van toeval en onweerlegbare logica. De geometrie is uitgevonden, of ontdekt, om het zichtbare beredeneerbaar te maken voor de logica-eisende geest. Op een dergelijke manier lijkt deze tekening van Miranda Meijer*) te zijn ontstaan. Haar materiaal is simpel kleurpotlood en haar manier van werken is er een van geduld en toewijding. De kleurvlakken zijn precies en gelijkmatig aangebracht, zodat de kleurintensiteit gelijkmatig blijft en kan concurreren met het wit van het papier. Het papier helpt de kunstenaar daarbij bovendien door zijn korrelige oppervlak. Papier is niet uitgevonden om een kunstenaar met kleurpotlood ter wille te zijn, maar het kleurpotlood is wel uitgevonden om op papier te gebruiken. Het briljant gecultiveerde toeval wil dat kleurpotlood zich op papier met een geschikt oppervlak, zoals hier, zich kan gedragen als om wonderen mee te verrichten en dat is meteen ook de artistieke logica ervan. Het is de basislogica, zou je kunnen stellen, van deze tekening. Meijer brengt dat idee met geduld en toewijding aan het licht. Dat doet ze vrij letterlijk, want ze houdt het inwitte papier smetteloos, zodat de gekleurde vormen des te meer “schijnen” in het licht.

Naast een bouwsteen in de zichtbare logica is geometrie ook altijd aanvaard als een middel tot harmonie. Die harmonie wordt ook gezocht in deze tekening. De rechthoek in het midden, verdeeld in vier driehoeken, doet een zekere symmetrie vermoeden. Symmetrie is een probaat middel tot harmonie, maar is bij strikte toepassing ook nogal saai, dus moet er door de kunstenaar ingegrepen worden, zodat alle zoeken naar harmonie en absoluutheid niet resulteert in slaapverwekkendheid. Negen maal gebruikt Meijer halsstarrig dezelfde rechthoek. Eenmaal in het midden, viermaal boven en viermaal onder, keurig steeds op gelijke afstand en symmetrisch horizontaal en verticaal gespiegeld. Maar qua kleur en tint zijn de negen rechthoeken geen van alle hetzelfde. Iedere rechthoek wordt op een andere manier geometrisch ingedeeld, in acht gevallen met een aantal tinten rood en linksonder zelfs in twee heel andere kleuren. Die rechthoek linksonder trekt daardoor extra veel aandacht. Hij verstoort als het ware de harmonie van de rechthoeken met hun verschillende tinten rood. Om die al te zware verstoring op te heffen laat Meijer aan de rechterkant van de tekening weer iets heel anders gebeuren. Ze verstoort er de verticale symmetrie door de twee rechterrechthoeken als het ware uit te klappen. Dat brengt zelfs een vorm van driedimensionaliteit in het geheel, want de “uitgeklapte” rechthoeken blijken vierkanten te zijn, zodat de twee rechthoeken waaraan zij vast zitten, twee rechthoeken in perspectief lijken. Zo beweegt het werk zich van links naar rechts van vlakheid naar diepte. Die zogenaamde diepte wordt puur door vlakke geometrische logica bereikt.

Die geometrie en de symmetrie in de tekening lijken erg dwingend. Toch zijn zij tot in detail overgeleverd aan de grillen van de kunstenaar. Het is Meijer die er tenslotte voor koos om in de eerste plaats de geometrie te gebruiken, de grootte van de rechthoeken te kiezen, ervoor te kiezen ze allemaal even groot te maken en de harmonie te verstoren zoals zij dat gedaan heeft. Ze benadrukt daarmee ook dat harmonie alleen maar gemaakt kan worden door haar te verstoren. Harmonie moet steeds weer opnieuw veroverd worden, zowel met verfijnde als radicale middelen. Het een sluit het ander niet uit.

Meijer heeft daarmee een tekening gemaakt die vanzelfsprekend lijkt, gebruik makend van toeval en logica. Ze draagt ogenschijnlijk al aardig wat tegenstellingen in zich, maar er is er nog een: die tussen dat wat vastligt en dat wat veranderlijk is. De harmonie die door Meijer bereikt is, ziet er enerzijds uit alsof die onweerlegbaar is, anderzijds lijkt het ook op de momentopname van een constellatie die zijn meest harmonische punt bereikt heeft, maar zó weer kan veranderen. Alsof die rechthoeken in gedachte ook zo weer uit elkaar kunnen bewegen of drijven naar een andere constellatie. Daarmee heeft de harmonie in de tekening niet alleen een zekere onweerlegbaarheid bereikt maar tegelijk ook een fragiliteit. Het gaat om een harmonie en een logica die zich moeilijk letterlijk en minutieus laten herhalen. Ook dat benadrukt de fragiliteit van het geheel.

Bertus Pieters, Villa La Repubblica